'DUCKMAN BARKS OVER CARL BARKS'

Carl Barks 1968?
by ...
translated to Dutch by Daan Jippes in 1973

Even aangenomen dat geen hond weet over wie we het hier gaan hebben, dan hoef ik om iedere onbekendheid in één klap weg te vagen alleen dit maar te zeggen: Barks is de man achter de goede Duckverhalen. Paf!
En het woord 'goede' heb ik zonder enige aarzeling gebruikt, want in de loop der jaren heb ik gemerkt, vreemd fenomeen eigenlijk, dat praktisch iedereen die Donald Duck las, die verhalen, waarvan we nu weten dat Barks ze gemaakt heeft, altijd als de 'goede' Duckverhalen bestempelde. Daar scheen geen misverstand over te bestaan.
'Wat is dan toch het geheim van de smid,' vraag ik me dan af. Ergens zie ik het deurtje natuurlijk wel zitten, maar verder...? De bewuste verhalen bevatten natuurlijk dat ekstra ingrediënt dat in de meeste door andere mensen gemaakte Disney-verhalen ontbrak, nl. dramatiek. Dat woord mag dan voor sommigen misschien een beetje zwaar op de maag liggen omdat het hier om een onderwerp draait dat in de eerste plaats de jeugd betreft, maar toch blijf ik erbij dat wanneer er door een meningsverschil (tussen Donald en de neefjes, of Donald en zijn omgeving) of vervalsing van motivering een konflikt ontstaat dat een reeks van handelingen tot gevolg heeft, dan is er wel degelijk sprake van dramatiek. Dramatiek met een sterke identifikatie-eigenschap bovendien. Maar wellicht heb ik nu weer onnodige twijfel bij u opgeroepen, en dan wil een enkel sleutelwoord nog wel eens helpen; zoals: 'brandweerverhaal', bijv. (weet u nog wel?).
Ja hoor, nu zijn we er allemaal weer!
Het was op uitnodiging van de redaktie van Stripschrift dat ik een artikel over Barks zou gaan schrijven.
Daar had ik wel trek in, want over hét werk van Barks te schrijven leek me erg inspirerend. Omdat ik over de man zelf helemaal geen gegevens bezat, heb ik kontakt gezocht met Evert Geradts, die mij van van het benodigde voorzag plus een uitgebreid Amerikaans interview met bewust persoon. Na lezing hiervan was ik zo onder de indruk, dat ik het van asociaal gedrag vond getuigen om mezelf Barks voor het volk te laten verklaren, terwijl hijzelf middels dit interview het best gelijkende portret geeft. En ik moet zeggen: een nogal opmerkelijk portret (om een lullig woord te gebruiken). Niet echt afwijkend van wat ik al van hem had; wat dat betreft hebben zijn verhalen hun werk wel gedaan. (Door het werk leert men immers de maker kennen, dat is onmiskenbaar zo - mits hij met zijn werkzaamheden geëngageerd is.) Maar zo leert dit interview ons, dat de man al 72 is, al klinkt veel van wat hij zegt me heel wat jonger in de oren; zeker een laatbloeier genoemd kan worden, want hij begon zijn Donald Duck-karrière pas op 41-jarige leeftijd, en (pikant?) reeds 3 maal is getrouwd.
Verder is er, naarmate het interview vordert, een zekere moedeloosheid in zijn mededelingen te bespeuren, en daar zal een jarenlange miskenning van begaafdheid niets vreemd aan zijn: 25 jaar onder andermans naam je ziel en je zaligheid geven gaat je anders ook niet in de koude kleren zitten. Hoewel dát aspekt van zijn morele staat me een beetje ongerust stemt, geloof ik toch wel, dat cynisme bij Barks geen schijn van kans maakt.

Maar terugkomend op dit artikel: ik heb dus de oorspronkelijke opzet opgegeven en ben aan het vertalen geslagen. Dat verklaart dan ook de titel die ik hierboven heb gezet; ik laat de vedette zélf zich blootgeven.
Vóór die striptease een aanvang gaat nemen, wil ik toch wel eerst Evert Geradts bedanken, die dit allemaal mogelijk heeft gemaakt. Hij gaf me dit materiaal dan wel onder voorbehoud van vermelding (door mij) van het feit dat zijn periodiek 'Tante Leny' als enige In Nederland de 'moed' (quote) had om de ontbrekende pagina uit het brandweerverhaal te publiceren, maar voor chantage ben ik nog nooit uit de weg gegaan, dus ook dit keer zal ik geen haarbreed wijken.
Nu in rap tempo nog enige gegevens:
geboren: 27 maart 1901, Merrill (Oregon); 8-jarig lager onderwijs, daarna (the same old song) talloze baantjes, waaronder het tekenen voor allerlei semi-seksblaadjes, comics. In 1935 trad hij bij Disney in dienst op de studio, kwam voornamelijk aan de Duck-films te werken en in 1942 schreef en tekende hij samen met een animator,
Jack Hannah, een lang Donald Duckverhaal voor Dell-comics. Het heette 'Pirate Gold'. Oorspronkelijk geschreven voor een lange tekenfilm met Donald, maar het is er nooit van gekomen. Door het veranderde karakter van zijn werkzaamheden (vanwege de oorlog) verliet Barks eind '42 de studio. In die tijd gaf Dell-comics in licentie Disney-strips uit. Deze verschenen in twee maandelijkse comics. De oudste heette gewoon Mickey Mouse, maar die liep toen zo'n beetje op z'n eind door tanend gebrek aan belangstelling van het publiek, wat weer voornamelijk gelegen was aan het feit dat er nauwelijks nieuw materiaal gebracht werd en steeds meer werd overgegaan op herdruk van oud spul. Ook het jongere 'Walt Disney's Comics' begon aan dit euvel te lijden, zodat er eind '42 ijverig gezocht werd naar iemand die iedere maand voor een nieuw Donald Duck verhaal kon zorgen. Aangezien Barks in die tijd de enige Duckman was die zich daarvoor vrij kon maken, werd hij aangenomen.
Behalve die maandelijkse klus zorgde Barks gedurende de 40-er jaren ook nog af en toe voor een 25 (dollar)cent comicbook genaamd Donald Duck. Daar kwamen de lange verhalen in die hier in Nederland over drie weken uitgesmeerd werden. Vanaf '47 kwam daar meer regelmaat in en kwamen ze soms onder de naam Uncle Scrooge (=oom Dagobert) uit.
In het begin van de 60-er jaren ging Dell op in het grote Western Printing and Lithographing concern en vanaf die tijd werden Walt Disney's Comics en Uncle Scrooge als Gold Key Comics uitgebracht.
Zo is de situatie nog steeds, alleen luidt de eerste titel nu Walt Disney's Comics and Stories.
Wat Barks zelf betreft, die hield er mee op in 1967, en hij krijgt nu maandelijks een pensioen uitgekeerd van Disney Productions, en schijnt daar royaal van te kunnen leven. (Disney's boetedoening zullen we maar zeggen.) Maar de man schijnt rust noch duur te kennen, want volgens de laatste berichten is hij van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat in de weer met het maken van Donald Duck schilderijtjes voor wie maar bereid is 400 dollar neer te tellen. De lijst met gegadigden schijnt daar haast de schoorsteen uit te komen, zo lang moet die wel zijn.


INTERVIEW

Q: Wat heeft u bewogen een karrière in het tekenen te zoeken?

CB: Ik zocht naar een makkelijke manier om mijn geld te verdienen!

Q: Wat deed u daarvoor?

CB: Ik werkte in een rijdende winkel (een soort parlevinker van de spoorbaan). Dat was in 1929; de Depressie-jaren waren maar net begonnen. Ik verliet toen de spoorwegen en er was geen ander werk meer. Ik deed wat los werk voor stripblaadjes, tekeningen en moppen bedenken enzo. 't Meest moppen bedenken, want ik kon toen niet zo goed tekenen.

Q: En toen, eind 1935, vond u werk bij de Disney-studio's?

CB: Ja, dat is zo. Ik was eerst een maand op proef, en toen werd ik aangenomen, voor 20 dollar per week.

Q: Wat voor soort werk deed u bij Disney?

CB: Ik begon als 'inbetweener' (assistent van animators - de mensen die voor een tekenfilm de beweging in de figuren leggen -, wiens taak bestaat uit het opvullen van een bewegingsfase. De animator geeft bijv. alleen de positie van beeldje 1-3-5-8-11 weer, de inbetweener moet het verschil tussen beeldje 1 en 3, 3 en 5, enz. vloeiend maken. D.J.). Na ongeveer een half jaar bleek dat ik toch niet zo'n goeie inbetweener was, maar in die tijd had ik wat gags weten te slijten aan de draaiboekmensen en de stripafdeling, en ze dachten dat ik misschien als verhalenman wel wat waard was, dus, werd ik op de schrijversafdeling gezet.

Q: Wat dus betekent dat u niet meer tekende.

CB: Niet meer, nee; behalve voor 'story-boards'; dat gaat vrij ruw en daarbij gaat het meer om het verloop van een verhaal, handeling.

Q: Vindt u dat uw werk op de Disney 'story'-afdeling u geholpen heeft bij het schrijven van uw eigen Donald Duck- en later oom Dagobert-verhalen?

CB: En of! Daar heb ik het geleerd. Je moest wel want anders kon je opvliegen.

Q: Heeft u toen alleen maar voor de Duck-films geschreven?

CB: Alleen maar Donald Duck. Oh, ik heb wel eens meegewerkt aan een Pluto, soms, dan schoof dat van de ene story-groep naar de andere; -als we zo met de verschillende groepen bij elkaar kwamen, dan wisselden we onderling wel gags uit vaak.

Q: Nooit zelf eens een heel scenario voor een Duck-film gemaakt?

CB: Het gebeurde nooit dat één man dat deed. Het kwam altijd uit de hele groep voort.

Q: Zoudt u over het algemeen willen beweren dat u plezierig hebt gewerkt op de Disney studio's? En oefende Disney Productions later nog enige kontrole uit over wat u voor de comicbooks deed?

CB: Nee, ik vond die druk op je, die pressie, vervelend en het feit dat er zoveel van die stromannen rondliepen die maar over je schouder zaten te kijken om te zien wat je deed, en altijd maar kritiek leveren. Ik kan geen kritiek hebben. Ik vond het geen pretje om in die studio te werken. Disney eiste ook het onmogelijke van zijn medewerkers. Wat de comics betreft, hoorde ik dat Disney Productions elk afgeleverd verhaal bekeek voordat het naar het oosten ging. (Barks bedoelt hier naar Poughkeepsie, waar Western Printing, de uitgeverij van de comics Dell, later Gold Key, zijn kantoren heeft, D.J.)

Q: In 1942 bent u begonnen voor Whitman (van Dell-comics) te werken. Was dat omdat Disney het nogal moeilijk kreeg door het uitbreken van de oorlog - ze moesten hun tekenfilmaktiviteiten toch voor een groot deel staken?

CB: Dat is zo, ja, we waren begonnen met het vervaardigen van heel wat propagandafilms en instruktiefilms voor het leger en zo, allemaal spul wat me niet zo aanstond, dus het leek me beter om maar in elk geval uit die studio te komen, zolang dat nog kon, want zodra ze je een label opprikten en zeiden: 'Dit wordt nu jouw werk', dan zat je daar aan vast. Dus toen dat nog ging, ben ik eruit gestapt.

Q: U hebt, sinds u de Duckfiguren op u heeft genomen, veel vorm gegeven aan hun uiterlijk en aan hun karakter. Kunt u ons op een of andere manier iets vertellen over hoe u hun psychologische tekening hebt ontwikkeld?

CB: Ik heb waarschijnlijk bij het schrijven van de verhalen heel wat van mijn eigen ervaringen in hen gestopt. Ik heb nooit zoveel opgehad met heel wat van die idiote gewoontes waar de wereld vol mee zit, dus daar heb ik nogal de draak mee gestoken. Satire noemen ze dat; 't staat in het woordenboek.

Q: Hoe ziet u het tekenen voor comics nu, vergeleken met toen u in 1942 begon?

CB: Het is niet zo goed meer, niet zo open, spontaan meer als het toen was. Het is ook een naar binnen gegroeide zaak geworden, een soort inteelt-proces. Het is zover gekomen dat het eigenlijk nog maar om een paar mensen draait, die alle touwtjes in handen hebben; en die steeds maar weer hun eigen materiaal opnieuw gebruiken.

Q: Hoe vindt u dat uw werk in de loop der jaren is veranderd?

CB: Ik vind zelf dat het wat kalmer van karakter werd, de humor minder spontaan, minder satire. De Disney-mensen waren er niet zo happig op dat ik een beetje de spot dreef met vreemde landen, vreemde gedragingen, mensen in het algemeen, zoals ik dat voorheen deed.

Q: Ik herinner me van uw vroegere verhalen in '43 en '44 een minimum aan dialoog, 't waren visuele grappen - Donald in de clinch met buurman Jones en met weet-ik-wie. Die overvloed aan gags nam later in de 50-er jaren af; denkt u dat dat kwam omdat de invloed die u overhield van het werk op de Disney-studio's steeds kleiner werd?

CB: Zeker, dat werd steeds minder. Maar, dat met die visuele gags is een beperkte zaak. Weet je, er zijn een aantal dingen die je met een menselijk lichaam of met een eendelichaam kunt uithalen, daarná kan je jezelf eigenlijk alleen nog maar herhalen; anders draai je zo'n figuur bij wijze van spreken de nek om. Wil je het safe houden, dan heb je maar een paar mogelijkheden.

Q: Vindt u dat u eenvoudiger tekende in de jaren 60? Minder gedetailleerd, grotere plaatjes?

CB: Nou, ik had wat minder prettige ervaringen met de manier waarop ze... Als ze bijvoorbeeld iets uit mijn verhalen moesten knippen om plaats te maken voor een advertentie, dan namen ze altijd zo'n grote halve-paginaplaat waar ik altijd zo trots op was; daar werd ik zo moedeloos van, dus ben ik daarmee gestopt. Wat Donald zelf betreft, die heb ik wat 'gladder' gemaakt. Hij is niet meer die tanige vent van toen. Ik heb de modelsheet geprobeerd te volgen, die zo ongeveer in '45 uitkwam, maar die zag ik pas jaren later voor het eerst, toen ik eens toevallig op de studio was.

Q: Hoe ziet uw werkkamer eruit? Vindt u hem zo ideaal, of zou u er iets aan veranderd willen zien?

CB: Een heel eenvoudige plattegrond: een tekentafel met ingebouwde lichtbak, daaromheen boekenkasten, planken om mijn materiaal, papier op te bergen, en wat ladenkasten. Als ik me kon veroorloven een studio te laten bouwen op mijn aanwijzingen, dan moest die zeker een halve hektare beslaan, met een eindeloze rij kasten met laden, om dingen in op te bergen als de oude Benny Burro en Barney Bear modelsheets, die ik 'ns een keer per ongeluk heb weggegooid, toen de boel opgeruimd moest worden. (Deze figuren waren het eigendom van MGM en beleefden hun avonturen in de 'Our Gang'-comics. Barks heeft voor die figuren een aantal verhalen gemaakt. Meestal alleen getekend, D.J.)
En dan zou er nog ergens ver achter mijn rug een klein raampje in de muur mogen zitten. Want ik heb wel begrepen dat een raam met een fraai uitzicht erg afleidend werkt. In dit huis hier zou mijn tekentafel aan dat raam moeten staan dat uitzicht biedt op een schitterende berg. Die berg zou me honderden uren werk hebben gekost!

Q: Hoe deelde u uw werk in? En wat voor materiaal gebruikte u?

CB: Ik schreef het script in schrijfletters op gewoon schrijfpapier. Dat was alleen voor eigen gebruik. Daarin werd de plot weergegeven in korte beschrijvingen van de plaatjes. Daar werd voor ieder plaatje de dialoog bijgekrabbeld.
Voor het tekenen gebruikte ik papier dat mij door de uitgever verstrekt werd. Voor het inkten gebruikte ik een nr 356 Esterbrook pen. De potlood-voorschets maakte ik direkt op papier met een lichtblauw potlood. Daarna inkte ik de figuren, gaf vervolgens de pagina over aan mijn vrouw, die inkte de tekst, achtergronden en vulde, waar nodig, de vlakken zwart in. De maten van de pagina 's waren 16 x 23 1/4 (Wat een lappen! Dat is vertaald in cm: 40 x 58 cm. D.J). Ik sneed de pagina's horizontaal door midden, en tekende de bovenste en de onderste vier plaatjes gescheiden.

Q: Uw vrouw moet dan wel heel kunstzinnig van haarzelf zijn! CB: 0 ja, ze is erg goed hoor! Maar ze is geen echte 'cartoonist'. Daar heb je een bepaalde feeling voor nodig, waar de aktie niet zonder kan. Vóór dat je een aktie kunt uitbeelden, moet je hem kunnen voelen.

Q: Heeft u ooit de kleuren aangegeven, die u voor bepaalde dingen wilde hebben?

CB: Jawel zeker, als er iets was dat een zekere kleur vereiste, dan schreef ik in de kantlijn: 'Maak gele ogen of grote gele voeten', of zoiets. Maar dat deden ze nooit, dat werden dan meestal groene ogen.

Q: Bent u tevreden over de soort van inkleuring van uw verhalen?

CB: Ik ben veel eerder óntevreden, maar in latere jaren werd het wat beter. Ik denk dat hetzelfde meisje, dat steeds maar aan die kleuroverlays heeft zitten werken, er na al die jaren wel wat van opgestoken heeft.

Q: Werden bepaalde onderdelen van uw werk na al die jaren makkelijker om te doen?

CB: Het schrijven werd moeilijker; niets werd er makkelijker op.

Q: Zijn al die plots voor uw verhalen van u zelf?

CB: Nee, af en toe kreeg ik er wel eens een van het kantoor, en ik veranderde daar vaak wat aan, kleedde dat dan zo in dat het wat meer op mijn eigen werk begon te lijken. Vaak waren die verhalen die ze me stuurden gewoon om te huilen. Die gingen niet verder dan het stadium waarin ik ze onmiddelijk in de prullemand had gegooid. Dan schreef ik naar de mensen van de zaak: 'Waarom kopen jullie deze troep en zeggen jullie niet tegen diegene die jullie dit geleverd heeft: Haal het nog een keer door de molen en bekijk of er nog wat aan te schaven valt.' Maar ze vonden die verhalen waarschijnlijk zelf wel goed genoeg. Je kent dat wel, als je een brief schrijft, dan schrijf je eerst achter elkaar op wat je te zeggen hebt, en als je het dan nog eens overleest, dan merk je dat je het veel simpeler en veel duidelijker had kunnen vertellen. Zo was dat nou ook met die verhalen die ze mij opstuurden. Zo'n vent miste de boot bij een heleboel gags, omdat zijn timing helemaal fout was, of ze waren gewoon onterecht geplaatst, of de woordkeus voor de dialoog was gammel.

Q: Of 't was een schrijver die geen goede kijk had op wat getekend kàn worden?

CB: Wel, dat is ook waar. Ze schreven dingen die moeilijk uit te beelden waren en daarom heb ik me de vrijheid veroorloofd om met hun materiaal wat te gaan spelen. Een paar van die verhalen heb ik zo veranderd dat ik na twee jaar soms dacht: dat is mijn idee geweest. Voor die lange verhalen kwam het idee vaak van iemand anders.

Q: U heeft Donald zowat over de hele wereld laten zwerven. Waar haalde u het idee voor een verhaal vandaan?

CB: Het eerste wat ik eigenlijk deed, was bij mezelf afvragen wat ik graag zou willen tekenen. Dan dacht ik: 'Zou een jungle wat zijn?' of 'Wil ik het Wilde Westen tekenen' of 'zou ik het me dit keer niet wat makkelijker maken door ze op de noordpool neer te zetten?' Weet je wel, soms als je iets per se wil tekenen, een lokatie, een bepaald type omgeving, wordt het veel makkelijker om te doen. Op die manier bepaalde ik wáár mijn verhaal zich af zou gaan spelen. Daarna werd het een vrij eenvoudige zaak om een intrige te bedenken die met die lokatie te maken had.

Q: Hoe kwam u achter het gegeven van uw verhalen; door veel te lezen?

CB: Ik heb niet veel gelezen. Voornamelijk wat Zane Grey-verhalen. Niet zoveel dus. Maar ik geloof dat veel van wat ik las me wel bij is gebleven. Ik heb me eigenlijk een beeld van bijv. Australië gevormd op grond van wat ik las in de pulp-magazines. Max Brand-verhalen, dat soort werk. De meeste dokumentatie die ik nodig had voor mijn verhalen haalde ik uit de National Geographic en de Encyclopedia Britannica. Gegevens over kunst haalde ik uit kranteknipsels en kunstboeken. Daar had ik 4 laden mee vol liggen.

Q: Bent u wel eens in het buitenland geweest?

CB: Nooit ergens geweest.

Q: Heeft u uw hobbies wel eens gebruikt voor een verhaal? Ik weet dat u bijv. erg bent geinteresseerd in de Old West.

CB: Ik vind het heerlijk om die ghost-towns en zo langs te trekken Dat vond ik altijd erg leuk om te tekenen: de woestijn en die spookstad-sfeer 'Donald Duck in Oud Californië', (een soort eerbetoon aan de gebruiken en de leefsfeer in het Californië van de vorige eeuw eigenlijk; er is niet zoveel sprake van een intrige in dit ± 20 pagina's tellende Donald Duck-verhaal - nooit in Nederland verschenen. D.J.), dit verhaal speelde zich af in deze streek (San Jacinto).

Q: Als u een verhaal schreef, wat wilde u daarmee bereiken; het publiek iets duidelijk maken, of alleen maar amuseren, of van allebei iets?

CB: Ik denk van alletwee wat, maar voornamelijk amuseren. Ik trachtte voor de kinderen iets te maken wat hen wel 12 (dollar)cent waard zou zijn. Wél probeerde ik altijd iets te vinden dat origineel was, iets nieuws.

Q: Met welke problemen kreeg u te maken als u aan een pagina begon?

CB: De eerste moeilijkheid was om alle dialoog in zo min mogelijk ruimte te proppen om zoveel mogelijk ruimte over te houden voor de tekening. Dat had dan vanzelf weer invloed op de pagina-kompositie. Bijv. als er sprake is van drie kerels die met het een en ander bezig zijn, dan màg dat je niet voor problemen stellen, want je krijgt daardoor maar een beperkte ruimte, dus mogelijkheid, om dat uit te beelden.

Q: Hebben ze u ooit verteld om uw verhalen op een bepaalde leeftijdsgroep te schrijven, laten we zeggen 10, 12?

CB: Nee, nooit. Ze hebben me ook nooit verteld voor welke groep ze bestemd waren, maar ik nam voor mezelf altijd aan zo ongeveer 12, 13.

Q: Werden uw verhalen altijd precies zo afgedrukt zoals u ze wegzond?

CB: Oh praktisch altijd, zoals ik ze de deur uit deed, ja. Alleen als ze een advertentie hadden of om een andere speciale reden, dan haalden ze wel eens een of twee plaatjes eruit hier en daar. Maar ik werd altijd voor het hele verhaal betaald, toch. Wat ze er ook aan inkortten, ze deden het altijd uit hun eigen portemonnee (haast niet te geloven! Maar ik doe het zeker, hier. D.J.)

Q: Heeft u zich ooit belemmerd gevoeld door al of niet opgelegde beperkingen?

CB: Oh ja, 't kwam vaak voor dat ik dacht: 'Ik zou die eend zoveel dingen willen laten doen... iets heel nieuws, iets origineels.' Maar ik schrok daar dan een beetje voor terug om het te proberen. Het idee zo'n synopsis te schrijven en aan het kantoor te moeten voorleggen en het dan afgekeurd zien worden omdat het op hen niet overkomt, zoals ik het voor mezelf zie. Ik ben gewoon die woordenschat niet meester om hen dat dan precies uit te leggen.

Q: Welk jaar was volgens u uw beste? De beste verhalen, of het best getekend?

CB: Het jaar van de Vierkante Eieren, denk ik, 1949. ('Lost in the Andes', een 32-pagina verhaal, en helemaal mee eens: De Top! Ik begrijp maar niet waar ze in Haarlem mee wachten. D.J.) Dat was wel de tijd dat ik mijn beste verhalen heb gemaakt. Zeker ben ik er niet van of dat ook voor het tekenen gold, maar ik weet wel dat ik destijds meer in het tekenen geïnteresseerd was. Tenminste: ik probeerde wat meer! Hoewel 't me niet verbazen zou als 't latere werk beter was. Maar om over die verhalen door te gaan, er is er een, die me uit sentimentele overwegingen, het dierbaarst is en dat is 'In Old California'. Daar kleeft een sfeer aan die het hele verhaal door aanwezig blijft. Op die manier schrijven is iets als muziek komponeren. Je moet het ritme voelen en dat steeds maar aan weten te houden.

Q: Heeft u ooit enige reakties ontvangen op uw werk, zoals op dat anti-bosbrand verhaal? ('Donald Duck op vakantie' - hier verschenen in, pakweg, '56. D.J.)

CB: Helemaal niets. De uitgever had eigenlijk een schreeuwerig publiciteitsmannetje in dienst moeten hebben, die dit soort dingen zou moeten opkloppen, al was het maar voor betere verkoopcijfers. Nee, dit was nou het soort nonchalance van de uitgevers die de comics om zeep heeft geholpen.

Q: Wat was precies de aanleiding om met Dagobert op de proppen te komen?

CB: Ik had een rijke oom nodig voor een verhaal dat ik zou gaan maken. Ik had iets met Donald en de kerstgedachte en Donald die te maken krijgt met een beer, hoog in de bergen. Iemand moest daar een hut hebben, dus heb ik Dagobert bedacht, als eigenaar van die hut. (1947 - 'Christmas on Bear Mountain', 20 pag, hier nooit gebruikt. D.J.)

Q: Toen u met Dagobert begon, was dat nogal een zuurpruim. Moest u hem van de zaak wat vriendelijker maken?

CB: Nee, dat heb ik uit mezelf gedaan. Ik had een soort van voorgevoel dat ze me dat wel eens zouden gaan vragen. Al die andere lui die verhalen met Dagobert tekenden, lieten hem in limousines rijden, met fraaie herenhuizen en bedienden en zo, en dat allereerste ontwerp van Dagobert dat ik eens had gemaakt, week in de loop der jaren zoveel af van wat ze er nu mee deden, dat het geen zin had om aan dezelfde oude Dagobert vast te blijven houden. Q: Was u erg gesteld op Guus Geluk, als karakter?

CB: Die was beperkt. Je moest steeds grappen bedenken die te maken hadden met zijn gigantische mazzel. Moeizame zaak om steeds maar met frisse ideeën te blijven komen.

Q: Vond u Willie Wortel dan leuker?

CB: Die heb ik bedacht.... Die bedacht ik om.... Nou ja, ik had een vent nodig die alles kon uitvinden. Ik heb daar wel gunstige brieven op gehad. Meende eerst hem maar voor een of twee verhalen nodig te hebben. Maar ik kon hem wel vaker gebruiken, bleek. Als ik toen wist dat hij ooit nog wel eens een comic voor zichzelf zou krijgen had ik hem wel wat makkelijker gemaakt om te tekenen. Hij is nogal lang, en 't is lastig om een lange figuur te gebruiken in kombinatie met de Ducks die niet hoger reiken dan 75 cm. En hij had er wat leuker uit moeten komen te zien, ik had hem iets karakteristieks moeten geven, visueel. Dat lampfiguurtje heb ik er eens ingebracht om die kaalheid van die Wortel-verhalen wat te maskeren. 't Was wat sober, die ene figuur die daar maar tegen zichzelf zat te praten de hele tijd.

Q: Hoe was het met de betaling gesteld?

CB: Dat was... ik kreeg, es even kijken, het was $11.50 per pagina tekst en $34 per pagina tekening. Er zijn heel wat lui die 38 of 40 dollar per pagina tekening krijgen en ik weet niet wat de top is voor tekst, maar er zijn ook een heleboel die verhalen schrijven voor ik geloof 10 dollar per pagina. D'r was er een die 33 ving voor een pagina illustratiewerk, nou weet ik niet of dat voor de hele job was. 't Kan zijn dat het voor het potloodwerk was, dat hij dat kreeg. Q: Ik meen dat het werk voor de superheroes van D.C. veel beter betaalt?

CB: Nou, maar in zo'n Supermanverhaal gebeurt zoveel meer dan op zo'n Duck-pagina, dat ze niet veel méér per potloodlijn vangen dan ik kreeg. Bovendien, ik krijg een pensioen.

Q: Werkte u volgens een bepaald programma?

CB: Gewoonlijk begon ik zo rond één uur 's middags en werkte dan door tot een uur of tien 's avonds. Met wat vrije tijd om te eten en zo, maar wel probeerde ik in die tijd zo'n anderhalve pagina te maken, of zelfs twee. Dat kon ik wel, als ik me maar koncentreerde, en als ik me een beetje in de hand hield. Maar meestal zakte ik zo vaak in, dat ik zelden meer dan anderhalf deed. Maar het schrijven, dat kostte me soms wel een week, voor zo'n 10 pagina-verhaal. En dat was dan nog maar 115 dollar.

Q: En u kreeg het toch voor elkaar om iedere twee maanden voor een Dagobert-verhaal te zorgen en iedere maand zo'n 10 pagina-verhaal van Donald Duck?

CB: Jazeker, en dat kwam neer op rond 26 pagina's per maand. Ik werkte zes tot acht maanden vooruit. Het kleuren en drukken kostte hen vier maanden, maar ik zorgde er altijd voor om behoorlijk vóór te blijven, dan hoefden ze me geen brieven te sturen van 'Schiet-es op met dat verhaal', want ik heb er een hekel aan achter de broek gezeten te worden.

Q: Wat gebeurde er nou in 1950, toen u maar drie korte Donald Duck-verhalen hebt gemaakt?

CB: Toen was ik bezig aan die grote verhalen, de 25-cent comics. Ze begonnen ze toen tweemaandelijks uit te brengen, daarom deed ik niets meer aan de 10 paginaverhalen. (Die werden toen voor een tijdje overgenomen door Paul Murry, de tekenaar die later een herkenbare vorm zou gaan geven aan die Mickey-verhalen, waarin Mickey en Goofy steeds te maken krijgen met Boris Boef; de ene keer als roverhoofdman, dan weer als kaperkapitein, enz. D.J.) Ik kreeg toen van de zaak te horen dat er zo veel klachten kwamen, en daarom vroegen ze me weer terug. Tenslotte, Walt Disney's Comics verkocht toen het beste. Mijn grootste produktie maakte ik in '59; toen deed ik veel voor Grandma Duck's Farm Friends en het Duck album, maakte veel illustraties bij verhalen van anderen. Ik geloof wel dat mijn werk door die hoeveelheid wat aan de kwaliteit ging verliezen.

Q: Waarom ging het niet zo goed met die 25-cent comies?

CB: Dat wisten ze zelf niet goed. Ze gingen ervan uit dat de kinderen slim genoeg waren om in te zien dat ze méér waar voor hun geld kregen in die 25-cent comics, maar ze gaven meer om de 12 cents en hielden dan die 13 in hun eigen zak. Ze kwamen er niet eens toe om de pagina's te tellen. Dus de 25-eent comics lieten ze toen maar vallen bij Dell.
Trouwens Dell, en later Gold Key, verminderde het aantal uitgaven met bossen tegelijk. Bugs Bunny, Daffy Duck, Porky Pig, en later volgden ook Duck album, Grandma Duck's Farm Friends. Waslijsten. De enige titels die ze hebben gehandhaafd en die stabiel bleven zijn Walt Disney's Comics, Donald Duck en Uncle Scrooge.

Q: Waarom ging de verkoop dan zo achteruit?

CB: Wel, daar hingen dus een aantal vruchten aan de boom die hun eigen gewicht niet meer konden tillen, dus waar het maar even twijfelachtig begon te worden werd meteen het mes ingezet. Allereerst probeerden ze die titels te nemen waarop ze rechten moesten betalen; voornamelijk om hun eigen titels veilig te stellen. Die gingen meer en meer deel uitmaken van hun pakket. Er kwamen zelfs nieuwe bij, waar andere eerst moesten wijken. Magnus - Robot-Fighter, Space Family Robinson. Het eigen werk van Gold Key. Hoefden ze geen royalties te betalen zoals ze dat moesten voor de Disney- en de Walter Lantz- en de Warner Bros titels.

Q: Vindt u het een hachelijke zaak geworden met de comics?

CB: Het is niet meer wat het geweest is, nee. Superman, dat werk zal het waarschijnlijk wel doen, maar comics hebben niet meer die plaats die ze hadden. Die bladen met tekenfilmbeesten zijn definitief een aflopende zaak. Ze zijn al te vaak op de t.v. te zien, dus 't heeft geen enkele zin om nog eens 12 cent te betalen om ze op papier nóg eens te zien. Het zal meer om de menselijke figuren gaan draaien, denk ik, niet makkelijker om te tekenen, maar wel om daar nieuwe ideeën mee uit te proberen.

Q: Houdt u er een filosofie op na met betrekking tot het schrijven en tekenen?

CB: Fi-lo-so-fie, (tot het schrijven en tekenen), dat is maar liefst vier lettergrepen lang; nooit begrepen wat dat betekende.

Q: Favoriete striptekenaars?

CB: Hal Foster, Alex Raymond, de latere generatie als Wallace Wood en Russ Manning.

Q: Wie heeft u in uw werk het meest beïnvloed?

CB: Dat waren er meerdere... van Billy De Beck tot Hal Foster. De ene keer was het die, dan weer een ander. Wat aanpak betreft, voor de verhalen, heb ik het meest opgestoken door Thimble Theatre goed te bestuderen (Popeye). Ook 6 1/2 jaar studiowerk bij Disney heeft me geleerd om steeds maar weer alles zo beknopt mogelijk te houden, en dan schaven schaven en nog eens schaven.

Q: Heeft u nog een goede raad voor beginnende tekenaars?

CB: M'n enige advies luidt: Geduld! Wees krities op wat je maakt. Vindt de rust om als je iets getekend hebt het over te doen, en dan desnoods nóg een keer!

Q: Wat zijn uw plannen nu u met pensioen bent?

CB: Van alles zo weinig mogelijk doen. Ik houd ervan om over de meest uiteenlopende onderwerpen te schilderen, van tijd tot tijd, maar zodra het even misgaat, dan houd ik het al voor gezien. Wat me ook veel vreugde brengt is het bijhouden van de koers van mijn denkbeeldige voorraad aandelen op de New Yorkse beurs. T.V. verveelt me. Football en baseball laat me ook koud.
En de meeste films, ben je het waarschijnlijk mee eens, beginnen nogal morbide te worden. Dus, wat staat een oude gepensioeneerde anders te doen dan maar krom en stijf het graf in te gaan? 0 ja, reizen! Dat zou ik wel willen, reizen. Maar hoe? Ik heb nooit geld genoeg kunnen sparen om 'romantic places' (!) te kunnen bezoeken, bovendien, dit klimaat hier bevalt me best!
Ik ben wat achter met een klus die ik aangenomen heb, en dat is het volgende: ik moet een schilderij maken van een school hier, een in spaanse stijl opgetrokken bouwwerk. Daar moet elke boog en elk ornamentje op te zien zijn, dit geheel badend in het zonlicht bij een lichtval van 3 uur 's middags; de klokketoren begroeid met klimop, met op de achtergrond een grote witte 'S' tegen een purperen bergwand. Die school gaat binnenkort sluiten en de leerlingen van het laatste jaar hebben driehonderd dollar bij elkaar gelegd om een kunstenaar te bewegen om dat geheel 'naar de natuur' te schilderen. Op een of andere manier begonnen alle vingers mijn kant op te wijzen, en voor een oude gepensioneerde grijsaard als ik zien die 300 dollar eruit als het geldpakhuis van oom Dagobert.

  Sources


E-mail   McDrake International - Carl Barks forum
Generated by DVEGEN 4.8b on 2012-11-24